Afbeelding

Column De Buitenstaander: Geintje in ‘t treintje

Opinie

Ik zat in de trein van Amsterdam naar Arnhem. In het Concertgebouw was Le Sacre du printemps uitgevoerd en om nog wat in de sfeer te blijven las ik een boek over Stravinsky. Naast me zaten twee mannen. Een ervan zag de kaft van mijn boek en, waarschijnlijk daardoor geïnspireerd, knoopte een gesprekje aan met de passagier die tegenover hem zat:

‘Ik kan dat zó mooi vinden he, klassieke muziek.’

‘Oh ja, echt wel,’ antwoordde zijn gesprekspartner, ‘Beethoven en zo.’ Zijn mime verried een grote overtuiging.

‘s Zondags bij mijn oma hoorde ik vaak koormuziek,’ zei de een weer. ‘De Maastrichter Staar, dat vond ik zo prachtig, vooral met kerst. Daarna was er vaak een pianoconcert, soms met strijkers.’

‘Ja, echt schitterend.’

‘Jij hebt er dus ook wat mee? Wat vind jij mooi?’

‘Jazeker, absoluut, van Vivaldi enzo. Soms is het wel een beetje druk. Vind je niet?’

‘Wat bedoel je?’

‘Het is niet echt gezellige muziek, vind je wel?’

‘Feestmuziek is het niet, nee.’

‘Dat bedoel ik haha. André Rieu is trouwens wel gezellig. Die kerel kan spelen man. Die heeft ook een gigantisch dure viool. Vind je het gek. Dat klinkt, jonge!’

‘En Stravinsky?’

‘Zeker! De vier jaargetijden, wat dacht jij!’

De man die het gesprekje was begonnen en ik keken elkaar even kort aan. In onze ogen viel aanzwellende joligheid te lezen. Ik gaf hem een lichte knipoog, wurmde me in het gesprek en zei tegen mijn pretgenoot: ‘Ken je die live plaat van Stravinsky? The Phantom of the opera is back!’

De rimpels op z’n knikkende voorhoofd schreven subiet ‘jazeker’, terwijl hij antwoorde: ‘Wat denk jij?’

‘Ken jij ‘m?,’ vroeg ik aan de Rieu-liefhebber.

‘Ik denk dat ik het wel eens gehoord heb.’

‘Dat moet ook haast wel,’ zei ik, ‘die plaat sloeg in als een bom. Hoewel ik persoonlijk toch Sniffin’ In The Past stukken beter vond. Wat jij?’

‘Ik vond die teveel leunen op De Acht Windrichtingen van Ballotelli,’ antwoorde mijn collaborator.

‘Gisteren wassie nog op tv he!’

‘Wie?’ zeiden we, tegelijk.

‘Andre Rieu.’

‘Leuk man! Speelde hij ook Noah’s walts van Franz Mönchen-Gladbach?’

‘Wie? Hoe gaat dat ook alweer?’

‘Dat ritme gaat van: ‘Boem tata, boem tata’, da’s dus typisch zo’n driekwarts wals, en dan hebben de trompetten en violen een dier dat ze melodisch vertegenwoordigen. Net als bij Prokofjevs Peter en de Wolf. Rieu speelt meestal een pinguïn. Alle dieren passeren de revue. Dat zijn er nogal wat hoor. Zelfs de muggen worden verklankt. Die speelt de paukenist. Het is een chaotische janboel,

want het is toch zoiets als Artis op volle zee, zo’n ark. Dat vliegt werkelijk alle kanten op. Wel heel gezellig verder, maar ontzéttend druk. Heeft hij dat ook gespeeld?’

‘Nou, euh, om eerlijk te zijn, ik denk van niet, maar het kan best, hij had namelijk wel zo’n pak aan, Rieu, beetje als een pinguïn, alleen, dat draagt hij wel vaker.’

Toen knipoogde ik naar hem en zei; ‘Sorry haha, geintje, ik zit maar een beetje snobberig te dollen hoor. Ik hou wel van een walsje op z’n tijd. Rieu is een fenomeen.’

‘Oooh, haha, ik dacht al zoiets, tjonge. Wist je trouwens dat die contrabassen nog duurder zijn dan die viool van Rieu?’

‘Nee, hoezo?’

‘Die branden langer …’

Pffff …

1-1

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant