Afbeelding

Column Buitenstaander: Overvallen

Opinie

Het motregende en ik liep met een tas vol vuile was richting de wasserette. Bij de Plus supermarkt zag ik een drietal politieauto’s staan. Er waren agenten binnen. Op de deur hing een briefje: De winkel is tijdelijk gesloten. ‘Er is een overval geweest,’ zei iemand tegen me die mijn vragende blik had waargenomen. ‘En die overvallers zijn nog binnen?’ vroeg ik. ‘Dat weet ik niet.’ Plots hoorde ik mijn telefoon rinkelen. Vader, stond er op het display. Ik nam op. ‘Hé Pa!’ ‘Hallo, Rocco?’ -krakkraak-, slechte verbinding, -krak-, ‘ik wou effe,’ -kraak-, ‘zeggen, kan je me horen?’ ‘Jaaa, ik kan je horen, jij mij ook?’ ‘Ik wou effe, -kraak-, ‘zeggen dat,’ -kkssssss, krsghra.... De telefoon klonk alsof er radiosignalen uit de kosmos werden opgevangen, weg verbinding. Ineens klonk het weer ‘Rocco?’ Inmiddels voelde ik aan mijn theewater dat er iemand overleden moest zijn. Dat hoorde ik aan zijn woordkeuze en vooral ook aan de toon. Wie dan? flitste het door me heen. Oom Alois... Nu dan toch? Nee, die had laatst zelfs een aanrijding met een ambulance overleefd, die overleeft de gehele medische encyclopedie. ’Ik wou effe, -kraak-, ‘zeggen dat, Gerrie, is overleden.’ ‘Gerrie? De buurman bedoel je?’ -kraak, kras- … ‘Ja!’ Er joeg een ijskoude wind door mijn lijf. Nu was ik ook overvallen. Jeetje. Wat rot! ‘Hou me op de hoogte pa,’ zei ik wat later tegen hem en hing op. Ik zag Gerrie in mijn gedachten naar me zwaaien, vorige week deed hij dat nog. Hij zat vaak bij het keukenraam met een krantje en zag me dan aan komen lopen. Ik zag zijn glimlach dwars door de vitrage heen. Meer dan een halve eeuw woonde de familie Tuenther naast mijn pa. Ik ben er ook opgegroeid. Gerrie was de laatste jaren een van de leden van de fameuze Dinxperse hangouderen. Ik vind het mooi dat deze Dinxperlose straatsociëteit zich ontwikkeld heeft. Ze hebben nu een gemütlichen prötjesmaker minder. Gerrie was een van de weinigen uit mijn oude straat die ik nog bij naam kende. Bijna iedereen is inmiddels weg. Ik keek nog een keer naar de overvallen winkel, waar iemand met een malicieus boodschappenlijstje naar binnen was gegaan en liep verder, naar de wasserette. Na de wasmachine gevuld te hebben met de geuren van voorbije dagen, ging ik even zitten. Goh, de buurman, hij had me als kind meegemaakt, als puber, dolbotter, als adolescent, en de laatste jaren hadden we zo’n prettige onderlinge blik naar elkaar toe. Waardering. Mooi vond ik dat. Ik moest weer denken aan de openluchtsociëteit. Wanneer je jong bent heb je woeste ideeën, die je in het langzaam uitdijende dorpsheelal voor je uit tettert, maar wanneer je als pensionado al wat kilometers ‘op d’n pokkel hebt’, is de thematiek een andere. Ik ontwaakte uit de mijmering toen een meisje aan de hand van haar moeder naar binnen kwam en vrij luid zei: ‘Wedden mama, wedden, dat ik weet hoeveel tien keer TIEN is!’ ‘Nou?’ zei ma. ‘HONDERD!’ kraaide het kind euforisch uit. Ik keek glimlachend naar ze en had een momentje later een licht overrompelende gedachte: Mocht ‘Wedden Dat’ nog bestaan, ik zweer het je, ik zou geblinddoekt geuren uit een potje kunnen snuiven en aan de geur álle gebouwen uit mijn jeugd, ook de afgebroken, herkennen.

Tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant