Moeder Tuenter met Sjors. Foto: Eigen foto

Moeder Tuenter met Sjors. Foto: Eigen foto

‘Kiedans’

Ik was vroeger compleet in de wolken als ik een ijsje mocht kopen. Oh, de pijn die spontaan verdween, bij het vooruitzicht van zo'n wonderlikker, (alsook een wondenlikker) nadat ik weer eens op mijn 'snuffel' was gegaan, of met mijn kin op het stuur van mijn fietsje was 'gestoekt'. Bij een kapotte grote teen, een sneetje of een schaafwond, hielp een kusje van mama. Jazeker, natuurlijk! Maar als je een ijsje kreeg, was je in staat om een contract te ondertekenen waarin je verklaarde minstens een half jaar lang niet meer te zullen blèren. Mijn kinderogen begonnen spontaan te fonkelen als een vers opgetuigde kerstboom, als ik er ééntje in het vooruitzicht kreeg.

Het koude snoepgoed werd aan huis verkocht bij de achterbuurtjes, vanuit zo'n grote 'Davino' schatkist, vol met bonte ijscootjes. Het was de familie Tuenter, die ze verkocht. Zij waren eveneens de uitbaters van de 'snoepetaria' bij het blauwe meer, een zwembad waarvan gezegd werd dat er lijken in dreven en halve zwijnen! Het was daardoor voor mij vrij simpel; een vis blijft in het water, ik bleef aan land.

De Tuenters verkochten ijsfantasieën aan ons kinderen en alleen al dáárom zal ik ze me van ze lang zal ze leven altijd blijven herinneren. De ietwat in zichzelf gekeerde Pater Familias, die tevens mede-verkoper was, had een meter of dertig beige gehaktbalvel om zijn knokige beenderen heen gedrapeerd (kinderherinnering hè, dát hoeft niet perse te kloppen). ‘Kiedans. Kiedans,’ mompelde hij altijd wanneer hij me, ondertussen vriendelijk aankijkend, het raketijsje gaf. Kiedans? Wat? Kiedans? ’t Kwartje nam ruim de tijd om te vallen. Hij bedoelde: kijk dan eens, hierzo! Trouwens, in het pre-Magnumtijdperk, was het krijgen van een punt-ijs helemáál een flippo fenomenale ervaring!

Sjors, de jongste Tuenter-telg denk ik, was óók een hele 'bijzondere'. Hij zei niet veel. Hij was een 'korte knikjes virtuoos', een man die spaarzaam sprak. Hij was geen slaaf van het woord dus, niet op het kofschip, of op een ander ijdel galjoen. Als kind vond ik hem intens geheimzinnig. Hij leek duidelijk, net als zijn pa, een in zichzelf gekeerde man. Wanneer sommige mensen niet zo bekend staan om hun woorden of lachen, is het extra mooi als ze het dán wél doen. Zo keek ik, denk ik, naar Sjors en zo denk ik nu nog aan hem. Want, ik heb hem dus wél regelmatig zien glimlachen en dat kan niet anders komen, dan door mijn gretige grijns die zich openbaarde bij de aanblik van het ijs, dat voor m'n neusje werd gehouden. Hij ontdooide. We hadden dus verbinding, al was het maar slechts door een ijsje, zo'n mini-tong-dagdroom, die slechts een vijftal minuten duurde. Maar ja, de glimlach is vaak wél de kortste afstand tussen mensen die elkaar niet, of niet zo goed kennen. 

Ik had drie, vaak enthousiast luid zingende, vrolijke buurmeisjes en dat waren kleindochters van de familie Tuenter en ik dacht vaak; wat moet dat toch geweldig zijn wanneer je opa en oma een ijsbaron en een ijsbarones zijn, maar misschien was het voor mij wel veel magischer, omdat ik dus nooit wist wanneer het ijsje uit de lucht kwam vallen en ik er eentje kreeg. Of ik moest zelf vallen natuurlijk, maar daar had ik eigenlijk geen trek in. 

Nee, dan zijn verrassingen toch vaak wel de mooiste dingen in het leven.