Oliesjeiks in Breedenbroek

Het (niet eens zo mooie) woordje mooi. Het is niet te zeggen wat daar exact de definitie van is, want dat is natuurlijk te allen tijde puur persoonlijk en daardoor arbitrair. Je smaak kan je wel ontwikkelen, maar de uitkomst kan evengoed totaal verschillen met die van, pak ‘m beet, je buurman. 

Ik bijvoorbeeld had eens een buurman die volgens mij een voortuin als een familiegraf had, met allemaal strakke lijnen, struiken als poedels die prijzen kunnen winnen en tevens een hele boel grint. Ik zei tegen hem: ‘Zet je er nou ook nog een mooie rechtopstaande brede steen in, waar je naam op staat? Misschien een grote scheepsbel er nog naast, dat maakt het helemaal af joh. Paar graflichtjes er bij. Bingo!’ Hij kon er wel om lachen, gelukkig maar, lachen is mooi. Meestal.

‘Ach,’ antwoorde de buurman ontspannen, ‘tis toch zekers lekker makkelijk he, ofnie dan?’ ‘Absoluut,’ antwoordde ik en nam hem knipogend iets op de hak. ‘Ook met het barbecueën.’ voegde de buurman er nog een motivatiepuntje aan toe. ‘Ik vind het gewoon mooi,’ zo sloot hij zijn promopraatje af. Het woordje dat de buur vooral bedoelde was, ‘praktisch’. 

Dat snap ik ergens wel. Ik heb zelf ook geen groene vingers aan mijn twee linker handen, maar ik houd daarentegen weer wél heel veel van planten, bijen en vlinders. Dat is het verschil. Ik hou ook niet zo van dat doorgefokte georganiseer, ik hou van spanning én vooral van verrassende dingen. 

Zoals bijvoorbeeld laatst. Ik moest op een zondagmiddag optreden in café Schiller te Aalten, voor mij toch wel de rock and roll tent van de Achterhoek en op één of andere manier wilde ik via Dinxperlo rijden. Niet eens om nog even langs familie te wippen, want ik was al krap aan, het was puur iets instinctiefs. 

Toen ik door Breedenbroek tufte zag ik plots aan de linkerkant, dat er in de oude meubeltoonzaal van Stroet, een heus Rock and roll wagenparkmuseum resideerde. Ik moest dat als fan van de fifties meteen zien. Een minuutje later stond ik me met open mond voor de etalages te vergapen. In mijn hoofd zoemde het woordje ‘mooi’ met zeventig langgerekte O’s.

De ruime collectie glimmende auto's veroorzaakte bij mij een zinsbegoocheling die zijn weerga niet kende. Ik had nog nooit zo'n schitterende bonte kudde Las Vegas paleizen op wielen gezien. Wat later hoorde ik iets grappigs daarover, namelijk dat er met enige regelmaat oliesjeiks naar Breedenbroek komen die dan gewoon eventjes drie of vier van die Amerikaanse sleeën laten ‘inpakken' voor thuis. Een oliesjeik in Breedenbroek, dat is toch bijna net zo zeldzaam als een straatmuzikant in de Heurne of nóg gekker, de wereldberoemde rockgitarist Angus Young in Aalten, nee, het is nog veel zeldzamer, het is als mest van een hobbelpaard. Ik vind het prachtig.

Sommigen zullen die auto’s trouwens wel helemaal over de top vinden, maar ja, ze zijn dan ook gemaakt door Amerikanen die dat deden in een tijd van blakend zelfvertrouwen waarin ze ontegenzeggelijk de mondiale cultuur beheersten. 

Maar los van dat, auto’s hadden vroeger nog een eigen smoelwerk. Ze hadden vaak ook gezichten van dieren. Een BMW bijvoorbeeld, leek op een uil: dat kwam door die diepgelegen koplampen, een Porsche leek op een vis en de citroën deux cheveaux had als bijnaam eend.

Mooi toch?