Column De Buitenstaander

Column De Buitenstaander

Column De Buitenstaander, Rocco Ostermann

Opinie

Schoolzwemmen

Binnenkort heb ik een reünie van de vijfde klas van mijn oude lagere school, de St. Liboriusschool om precies te zijn. Onze meester toen, Rob van de Kemp, was een super aardige kerel. We groeten elkaar nog steeds. ’t Was natuurlijk ook het jaar waarin het overduidelijk werd dat deze school drie absolute topzwemmers zou gaan voortbrengen. Wanneer V, H en ik te water werden gelaten, kreeg het water niets minder dan een flink ‘möltjen op de pense’. 

Ik heb mee mogen maken dat het water gewoon aan de kant ging toen wij gedrieën aan de rand van het zwembad stonden en wanneer we zwommen kreeg het water de geur van puur angstzweet.

Onze badmeester, die nogal fanatiek was, overwoog zelfs om ons drieën doping te geven en dan niet om ons harder te laten zwemmen, nee joh integendeel, vooral om ons rustiger te krijgen. Wij sloegen al het water uit het bassin en zwommen ondertussen ook nog eens alles en iedereen aan gort en daarom kregen wij op een gegeven moment dan ook van die oranje bandjes om, zodat de rest van de klas ons tijdig zagen aan komen.
L-e-v-e-n-s-g-e-v-a-a-r-l-i-j-k waren wij.
Onze klasgenootjes zaten daarna vaak in het lokaal met ogen waarin de irissen hingen in een web van gesprongen adertjes. Gebroken oogkassen waren ook geen zeldzaamheid. Vuistslagen van ons waren geen pretje.

Onze badmeester wilde op een dag, omdat we natuurlijk zijn oogappeltjes waren, dat we door een brandende hoepel zouden gaan duiken en ik hoor het mezelf nog tegen hem zeggen: ‘Vindt u dat nou niet wat overdreven meneer? Kunt u niet gewoon met zo’n hengel langs de kant gaan staan, dan duiken wij er wel als een stelletje dolfijnen overheen.’ Hij ging er gelukkig mee akkoord, want H, V en ik vereenzaamden op een gegeven moment ook wel een beetje. Wij konden vanzelfsprekend ook niet zo goed met de roem omgaan, want we waren nog best jong en het is ook niets anders dan eenzaam aan de top. Arrogant zijn we dan ook nooit geworden.
Maar omdat we toch iets teveel aandacht kregen en ik dat persoonlijk niet meer trok, heb ik op een dag iets verzonnen. De lagere klassen hadden vaak vóór ons zwemles. In één van die klassen zat een vriendje van me die een keertje was blijven zitten. Eén keer per week, vaak op een dinsdag, wanneer ik daar tussen de middag mee at, kreeg hij zijn lievelingskostje, kapucijners. Die at hij dan meestal op als een uitgehongerde hyena en vaak had hij daarna buikpijn -’t arme kereltje. Hij at veel te vlug. Toen kreeg ik ineens dat idee.

Ik kocht toen van mijn zakgeld een middel voor ‘stoelgang-stimulatie’, zeg maar gewoon een laxeermiddel, en dat injecteerde ik met een klein lijmspuitje, dat je normaliter gebruikt voor modelbouw, in een Snickers. Ik zei tegen m’n vriendje: ‘wanneer je een Snickers eet, net voor je gaat zwemmen, dan ga je een flink stuk harder.’ En ik, als grote vriend zijnde, werd natuurlijk op mijn woord geloofd. 

En niet veel later, op een mooie middag, lag mijn kleine kameraad als een lekkende duikboot in het zwembad. De kapucijners klonterden tezamen en dreven als een eiland in het water van Dass Schulbad te Suderwick. Daarna moest de hele reutemeteut ververst worden en was het schoolzwemmen, tenminste voor die dag, ten einde.