Lelijk geprikt

Het was negen uur 's ochtends én ik moest bloedprikken in het Rijnstate hospitaal te Arnhem.
Ik heb daar een bloedhekel aan. De prik zelf doet me niets, maar wachten op een uitslag vind ik daarentegen volkomen ruk. Ik denk altijd dat ze iets verontrustends zullen vinden.

Even later arriveerde ik, enigszins op de tast nog, bij de prikkeria.
'Hallo, goeiemorgen, euh, ik moet bloedprikken.'
De mevrouw achter de balie groette niet terug, keek me amper aan en pakte het prikformulier quasi blindelings van me aan.
‘Bent u al eens eerder hier geprikt?’
Wat is dát dan voor een vraag?, dacht ik en antwoordde, om de sfeer iets te verhogen met een lollige glimlach: 'Hoezo? Heeft dit ziekenhuis een reputatie?'
Geen reactie, zucht, ik moest mezelf maar weer zien te vermaken.

‘Bent u nuchter?’
Wat zou ik eens antwoorden?
('Nou, de laatste 4 dagen volg ik strikt het André Hazes dieet.')
Ik antwoordde: 'Ja hoor.'
‘Neemt u daar maar plaats.’

Even later zat ik op de wachtplek. Dat was gewoon een stuk ziekenhuis met zeker vijftig stoelen, die voor ongeveer negentig procent bezet waren.
Er werd hier wat afgeprikt zeg en ook zo vroeg al.

Ik keek eens om me heen. gaf hier en daar een begroetend knikje en meende er toch zeker een stuk of tien te zien, die inderdaad wel eens iets zeer onaangenaams onder de leden zouden kunnen hebben.
Het kon natuurlijk ook 'de voorpret' van de uitslag zijn die zich op hun gezichten aftekende, maar sommigen hadden een kleurtje waarbij het woord appelwang nou niet perse direct bij me naar boven borrelde.

Pal tegenover me zaten twee mensen te praten. Het was eigenlijk meer een monoloog.
'Daar hoef je mij niets over wijs te maken,' hoorde ik de solo-spreker vrij hard mompelen.
'Nee echt, daar hoeven ze mij niets over te vertellen,' hoorde ik weer.
Ik dacht: Ze kennen elkaar blijkbaar niet, net ontmoet hier in de wachtkamer.

De man mompelde nog steeds 'Ik laat mij écht helemaal niets wijsmaken hoor. Dáár prik ik zó doorheen!'
De man lulde maar door en telkens weer dook die finale zin op waarin bevestigd moest worden dat hém iets wijsmaken, bij voorbaat gedoemd was om te mislukken.
Toen bleef het warempel ineens een minuut stil.
Beiden keken ze voor zich uit.

Plots begon hij weer te mompelen: 'Daar hoeven ze mij niets over te zeggen.'
De ander keek hem kort aan met een moedeloze blik die sprak; 'En je hoeft mij óók niets meer te zeggen'.

'Wat duurt dat toch lang he?' hoorde ik plots naast me een mevrouw tegen me zeggen, die de Story nog opengeslagen op haar schoot had liggen.
‘Ach,’ antwoordde ik, ‘het duurde veel langer om bloedonderzoek op het huidige niveau te krijgen.’ (...)
Zó doe je dat dus met zeurkousen, zó poeier je ze af, sprak mijn gezicht dat de moedeloze triomfantelijk aankeek. Gehoord, gezien?

'Meneer Svensen?'
De assistente riep de naam van ene heer Svensen en dat bleek de mompelaar te zijn die zich niets op de mouw liet spelden, en deze stond op met een diepe zucht, alsof het z'n allerlaatste was, en vroeg aan de moedeloze: 'Wil jij mijn jas even in de gaten houden?'
Ik keek de treurwilg aan, die mij aankeek met een gezichtsuitdrukking alsof hij al lelijk geprikt was.
‘Neem maar mooi zélf mee naar Pietje Prik dáár,' antwoordde hij ineens gevat tot de heer Svensen, op wiens gezicht zich spontaan puur ongeloof manifesteerde.