Rocco Ostermann met kerst als vijfjarig hummeltje. Foto: Eigen foto
Rocco Ostermann met kerst als vijfjarig hummeltje. Foto: Eigen foto

De magische kerstkijkdoos

In de lente en in de zomer stelde ik me als klein hummeltje altijd voor dat ik een hommeltje was en in die donzige hoedanigheid vloog ik rakelings over vijvertjes. Praatte, zittend op hun neuzen, honderduit met tuinkabouters, scheerde vlak over grasveldjes, over bloembedjes en dook joelend menig met nectar gevulde bloemkelk in. Ik kreeg daardoor een intense blik op alles. Ik keek gefascineerd naar hoe de tulpen en viooltjes uit de grond waren gekomen en nu op felgekleurd snoepgoed leken, hoe de hyacinten en de paastakken leken te kronkelen van plezier door de zonnestralen, naar de bloesems die aan de bomen verschenen, ze versierden, alsof ze een baljurk kregen aangemeten, Hoe langer ik er naar keek, hoe mooier het allemaal werd. Ik was graag buiten.

_

In de herfst wist ik dat sommige bomen met elkaar praatten, want ik had gehoord dat ze dat konden wanneer er paddenstoelen omheen stonden. Die paddenstoelen hadden namelijk ondergrondse draadjes en daardoor konden de bomen met elkaar communiceren en elkaar dus ook op die manier bij onraad waarschuwen:

‘Hee, psssst, Rocco du C’astagne!’

“Ja? Wat is er? Ben jij dat Hans de Beuk?”

‘Ja, ik ben het.’

“Zeg het eens.”

‘Nou, moet je luisteren. Ik hoorde net van Thea, die slanke den, die met haar zeven grote broers een eindje verderop staat, dat er blijkbaar twee herten onze kant op lopen!’

“Echt? Nou, dan maak ik vlug mijn blaadjes wat smeriger van smaak, zodat die beesten er van af blijven.”

Op die manier ging dat. Dus ik dacht eigenlijk dat paddenstoelen een soort van telefoons voor bomen waren.

Ik zag overal leven, overal diertjes. Als ik een vlieg zag begon ik spontaan brommergeluiden te maken. Elke spin of langpoot die ik zag noemde ik Herbert, en met honden praatte ik. Dan zei ik bijvoorbeeld: ‘Pak de stok!,’ en dan deden ze het ook nog.

_

In de winter leerde ik op een dag één van mijn allereerste vriendjes kennen, de dikke gezellige sneeuwman met z’n wortelneus. Op een glinsterend witte morgen stond hij plots bij ons in de voortuin. Hij grijnsde naar me. Ik grijnsde breeduit terug. Ik had werkelijk geen idee waar hij vandaan was gekomen. Als kind was alles en iedereen er gewoon ineens en de ene wonderbaarlijke ontdekking volgde op de zoveelste verrukkelijke verrassing.

Wanneer ik ’s morgens wakker werd keek ik meteen vanuit mijn kinderkamerraam naar buiten of de sneeuwpop er nog stond.

Maar plotseling, het was op een wat druilerige dag, had moeder natuur de verkering met koning winter uitgemaakt en lag er alleen nog maar een wortel in een rare grijs-witte derrie. Een grillige tante hoor, die moeder natuur. Contrastrijk zullen we maar zeggen. Maar daar had ik natuurlijk helemaal geen notie van. Mijn vriendje was weg. Ik was ontroostbaar.

Ik weet natuurlijk niet meer precies wanneer ik voor het eerst sneeuw zag, maar toen ik daar als hommeltje tussendoor wilde vliegenieren was dat als slalommen tussen dwarrelende witte confetti. Wanneer je met open mondje recht de lucht inkeek, voelde dat alsof er niets mooiers bestond en je rode wangetjes werden zachtjes gekust door de in slow motion vallende dikke vlokken.

Soms lag ik midden in de nacht wakker en dan deed ik het gordijn ietsje open, en dan was het nét of ik de sneeuw betrapte. Die schitterende sneeuw, die stiekempjes en onhoorbaar in de wereld was gekomen. Alsof je een eenhoorn verraste bij het drinken uit een rimpelend meertje. Poolbewoners uit bijvoorbeeld Lapland, waar ook de kerstman vandaan komt, daarvan wordt gezegd dat ze wel meer dan vijftig woorden voor sneeuw hebben, omdat die zo belangrijk voor ze is. Ik kreeg er van puur plezier telkens geen enkel woord uit, maar ergens was ’t precies hetzelfde. En met een conspiratief geluksgevoel viel ik niet veel later weer heerlijk in slaap, helemaal klaar voor de sneeuwpret-dag die er aan zat te komen. Joepie.

Soms, als het nóg kouder werd, bevroren de ruiten op mijn slaapkamer en vormden er zich ijsbloemen die het glas versierden. Ze zagen er uit alsof ze er door een Japanse knipkunstenaar op waren geplakt.

_

Op de lagere school maakten we in de weken voor kerst ondertussen kijkdozen. In een schoenendoos plakten we plaatjes van de os, de ezel, het pasgeboren kindje en alle andere beroemde figuren uit de kerststal.

Voor het dak gebruikten we bont vliegerpapier en daardoor kwam er een magische gloed over 't tafereeltje.
Via een kijkgaatje aan de zijkant vloog ik dan naar binnen en wat later thuis natuurlijk ook met fonkelende ogen kris kras door de net opgezette kerstboom. Ik keek in een glanzende kerstbal en ik zag een heel vreemd gezichtje. Over magie gesproken. Ik was er niet bij weg te slaan, bij die boom. En dan lagen er op kerstavond nog cadeautjes onder ook!

Toen ik een paar jaar later van mijn rapportgeld een klein kerststalletje had gekocht, bij de Heto supermarkt aan de Heelweg, keek ik daar een beetje anders naar. Het was alsof die Bijbelse mise en scène me iets wilde vertellen. Ik besefte het niet volledig natuurlijk, maar in mijn onderbewuste rees de vraag: ‘Waarom wordt een baby überhaupt in een stal geboren?’

Het zag er wel wat armoedig uit maar ik had geen dieper besef van wat het verhaal nou daadwerkelijk inhield. Ik zag vooral geluk en warmte. Ik zag de vreugde van een nieuwe geboorte. Maar toen ik dus wat beter mijn oren spitste tijdens het voorlezen van het kerstverhaal hoorde ik dat Josef en Maria, die onderweg waren van Nazareth naar Bethlehem, bij elke herberg werden geweigerd, dát was het. Zogenaamd was nergens plek. Ik vond het zielig. Het was verbazingwekkend, en onvoorstelbaar ook, de hardvochtigheid van de herbergiers. Er moest toch een kindje geboren worden!?

Het was natuurlijk wél lang geleden gebeurd. 

Gelukkig kwam dat nú niet meer voor …

_

Zalig kerstfeest

Door Rocco Ostermann

Hummeltje Rocco Ostermann met kerst in de tuin aan de Prins Hendrikstraat. Foto: Eigen foto