Foto: Jan P. Mudde
Foto: Jan P. Mudde

De Nederlandse landbouw

2020 zou je (ook) het jaar van de boerenprotesten kunnen noemen; die hebben veel aandacht getrokken en diepgaande tegengestelde opvattingen aan het licht gebracht over de aard en de richting van de oplossing van deze ingrijpende agrarische en maatschappelijke problematiek. Dat ook de boeren in de Achterhoek zich hierin niet onbetuigd hebben gelaten is algemeen bekend. En in onze gemeente Aalten zijn principieel tegengestelde opvattingen heel duidelijk geworden, getuige het raadsdebat van 22 december over de aanpak van de stikstofproblematiek 1)

In een voornamelijk historisch betoog beschrijf ik de structurele en feitelijke achtergrond van deze zeer complexe problematiek. Ten slotte wil ik het pleit voeren voor oplossingen waarbij er een einde komt aan de voortdurende schaalvergroting en het behoud van levensvatbare familiebedrijven met een voornamelijk binnenlandse afzet van hun producten, tegen fatsoenlijke prijzen.

“Het is van groot belang dat we weer een band krijgen met ons voedsel”, aldus Louise Fresco in een interview met het NRC van 18 april 2020. Dat de toon in het debat verhard is, wijt zij aan de toegenomen polarisatie, die weer een gevolg is van 'onzekerheid'. Dat ingrijpende sanering is gewenst bepleit Fresco zelf ook, gezien haar voorstel, samen met oud-minister Cees Veerman, 'om de landbouw in aangewezen gebieden te concentreren'. Prof. dr. ir. Louise Fresco is niet de eerste de beste, zij vertegenwoordigt de wereld van de (agrarische) high-tech en die mag er zijn, zeker in ons land met het toonaangevende Wageningen. Fresco’s optimisme inzake slimme technische oplossingen kan intussen niet verhullen dat het nog steeds niet is gelukt een, voor individuele boeren, levensvatbare natuuurinclusieve (en circulaire) landbouw te verwezenlijken. Het streven naar dit laatste is wel de beleidsrichting van landbouwminister Schouten. . .

Dat de landbouw in ons land nog verre van 'circulair' is mag blijken uit de stikstofproblematiek. Tegen de in dit verband voorgenomen overheidsmaatregelen hebben boeren massaal en nogal intimiderend geprotesteerd. Dat deze mest(stikstof)problematiek iets nieuws zou zijn berust op een (moedwillig?) misverstand, evenals de opvatting dat 'de politiek' niet naar de boeren zou luisteren. Sterker, de sector wordt, tot op heden, met fluwelen handschoenen aangepakt. Verder is het geen boude veronderstelling te constateren dat de naoorlogse landbouw in ons land aan haar eigen succes te gronde dreigt te gaan. Hierbij maak ik een nadrukkelijk onderscheid tussen de agrarische sector als geheel én de individuele boeren. Want het is ook al lang duidelijk dat de sector geen gesloten front (meer) is en er gelukkig genoeg voorbeelden zijn van welwillende boeren die serieuze pogingen doen het roer om te gooien en die niet langer wensen mee te doen aan de ‘race to the bottom” van schaalvergroting, kostennivellering en productieverhoging.

Om met de mest zelf te beginnen. Al in 1972 kwam de stichting Natuur & Milieu (N&M) met een alarmerend rapport over de mestproblematiek, getiteld 'Augiasstal bio-industrie'. Begin jaren ‘70 kwamen de problemen geleidelijk aan op tafel: mineralenoverschotten, koperverontreiniging, te veel fosfor- en eiwit in het voer en daardoor ook in de mest die rechtstreeks uitspoelde naar de bodem en het oppervlaktewater, aldus N&M. Pas in 1984 kwam de toenmalige minister van Landbouw Gerrit Braks (CDA) met wetgeving die deze problematiek beheersbaar moest maken, de Interimwet Beperking varkens en pluimveehouderij, die eigenlijk een bouwstop voor nieuwe stallen inhield. Het verhaal gaat dat Braks persoonlijk geschrokken was van de dode schapen (vermoedelijk door kopervergiftiging) die hij in een weiland achter z’n woning in Brabant, had zien liggen. Nu kende Braks z’n pappenheimers en hij bracht die eerste 'mestwet’ zo laat mogelijk in de openbaarheid. Helaas mocht dit niet baten, want de bij de afkondiging van de nieuwe wet, een dag voor die zou ingaan, bleven - vooral in Brabant - de gemeentehuizen tot 12 uur ’s nachts geopend om alle schielijk ingediende kladjes inzake uitbreidingsverzoeken nog op tijd van een stempel te voorzien.

Eigenlijk werd hiermee, in dit geval op nogal spectaculaire wijze, de trend gezet. De sector, met een dominante rol van het toenmalige Landbouwschap, wist tal van opeenvolgende maatregelen en wetgeving te omzeilen, dan wel te traineren of naar haar hand te zetten door het afdwingen van financiële tegemoetkomingen en uitzonderingsregels. Uiteraard met medewerking van vooral het CDA en de VVD (maar ook de PvdA). Voor de concrete geschiedenis hiervan, met de Fosfaatnorm (1985, door het ministerie van VROM), Meststoffenwet(1987), de MINAS (1998) en de aanzet tot de PAS (al in 2009) en de toenemende bemoeienis van Brussel (EU), verwijs ik naar het rapport van het al genoemde N&M uit 2016 met als titel 'De Mestmarathon Kroniek van ruim 42 jaar mestbeleid'.

Dat die mest hier zo’n groot probleem is geworden, heeft ook te maken met de nogal uitzonderlijke agrarische ontwikkeling in ons land. Die heeft ertoe geleid dat de Nederlandse boeren inmiddels een productieareaal in gebruik hebben van zo’n 6 miljoen ha, waarvan er maar krap 2 miljoen in ons land zelf liggen. Van zo’n vier miljoen ha. komt er hier aan voer binnen, zoals soja(schroot), maisglutenmeel, citruspulp en tapioca, allemaal uit landen als Brazilië, de VS en Thailand. Vroeger, zo kon je in de schoolboekjes lezen, stond 'de landbouw in dienst van de veeteelt' waarbij ons vee gevoed moest worden met datgene wat de boer zelf verbouwde. Dat er toen van een natuurlijk evenwicht sprake was moge duidelijk zijn; wat nu 'kringlooplandbouw' wordt genoemd was toen normaal: de hoeveelheid mest paste precies op de voor het voer gebruikte eigen landbouwgrond. Die tijd is helaas al lang voorbij. Via Rotterdam komt al dat voer Nederland binnen en dankzij onze vlakke land met z’n uitstekende infrastructuur van goede (rivier)wegen brengen de mengvoerbedrijven het vervolgens naar de silo’s op de boerderijen. In theorie zou een boer met 20 ha. ook voor 20 ha. schuren voor varkens of kippen kunnen bouwen. Zo erg is het in de praktijk veelal niet, maar de ‘dierdichtheid” is wel veel groter geworden. Veel van het vlees van al die varkens, kalveren en kippen wordt geëxporteerd naar het buitenland, maar wij blijven met de mest zitten. Ook oud landbouwminister Cees Veerman (CDA) heeft hier op gewezen in 2016, bij zijn afscheid van de WUR. 'Tot de schijt ons doodt', zo zou je kunnen stellen. Een milieu-verantwoorde verwerking van al die mest is tot op heden niet gelukt, sterker de mestfraude is aanzienlijk. Dat de (zuivere) stikstofgift van met name kunstmest, vooral in het Hollands-Utrechtse veenweidegebied, sinds ongeveer midden jaren 80 van de vorige eeuw (en tot ongeveer 2006) aanzienlijk is afgenomen, doet hier helaas te weinig aan af.

De EEG en het GLB
Dat onze individuele boeren in een spagaat zitten, heeft ook alles te maken met de politiek, zowel onze landelijke als de Europese (de EEG met het GLB, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid). Het GLB, dat pas in 1971 definitief tot stand is gekomen, na overigens woedende protesten in Brussel van vooral Franse en Duitse boeren die vreesden voor verlaging van de (garantie)prijzen voor hun graan (waar toen al een overschot aan bestond). Uiteraard duikt hier dan de naam Sicco Mansholt (PvdA) op, die in 1945, op jonge leeftijd, minister van landbouw was geworden in het eerste naoorlogse kabinet (Schermerhorn-Drees) 5). Zijn Plan-Mansholt later (1968) - als Europees Commissaris - kwam, heel in het kort, hierop neer: halveer het totale aantal boeren die vervolgens door de technologische vooruitgang net zoveel produceren als daarvoor, waardoor tevens hun voorheen schamele inkomen ook zou verdubbelen. Wat men nu een win-winsituatie noemt en zowel de boeren die wilden stoppen als die wilden uitbreiden kregen subsidie. Verder moest de EEG wat betreft haar voedsel geheel zelfvoorzienend worden en daarom kwamen er garantieprijzen voor de belangrijkste agrarische producten zoals graan, melk, suikerbieten. Strikt gesproken werden boeren zo in mindere mate 'ondernemer' dan bijvoorbeeld tomatenkwekers of rozentelers, die voor hun prijzen geheel afhankelijk zijn (waren) van de veilingklok, en die bij een overaanbod de producten moeten laten 'doordraaien'; bij de melk hoefde dit niet, want dan werd het opgekocht door Brussel.

We weten nu, dat dit systeem aan haar eigen succes bijna te gronde is gegaan. Dit is vooral het gevolg van de toen onvoorziene enorme productiegroei, veel meer dan die 'geplande' verdubbeling. In 1950 leverde de gemiddelde melkkoe in ons land 3600 kg/jr. en nu is dat 9600 kg/jr. Dat Nederland 'goed heeft geboerd' dankzij de invoering van het GLB, kwam ook hierin tot uitdrukking, dat ruim 25 jaar (tot ongeveer 1992), er per jaar 1 miljard gulden méér aan subsidie werd ontvangen dan dat er aan E(E)G-contributie werd betaald, waarvan 60% naar de boeren ging; dat is nu ongeveer 40% en nog steeds goed voor 750 miljoen euro per jaar. Inmiddels is Nederland wel een stevige netto-betaler aan Brussel geworden, maar dit laat onverlet dat de handelsvoordelen voor ons land vele malen groter blijven. Dit verklaarde ook de machtige positie van het Landbouwschap destijds die er voor heeft gezorgd dat de agrarische gelederen als een gesloten front naar buiten optraden. Ook dit is verleden tijd. Het garantieprijzen-systeem is bijna verdampt, alsmede ook de in 1984 ingevoerde (melk)quotering (2015), de schaalvergroting blijft doorgaan, per dag stoppen er zeker twee tot drie boeren, vaak familiebedrijven, en de prijzen voor hun producten zijn te laag. Vooral de kleinere familiebedrijven, die overigens niet meer zó klein zijn, worden bedreigd in hun bestaan. Zij worden gedwongen om zoveel mogelijk te produceren, terwijl hun kosten worden verhoogd door de zo noodzakelijke milieuregels, die dus vooral het gevolg zijn van de te hoge dierdichtheid in ons land met de overbemesting die hiervan weer het gevolg is. Plus het vrijkomen van ammoniak, voornamelijk veroorzaakt door urinerend vee dat verantwoordelijk is voor de zeer aanzienlijke ammoniakuitstoot (NH3) door de landbouw.

Dat de prijzen voor de agrarische producten zo laag zijn kan zeker niet alleen de supermarkten in de schoenen worden geschoven. Zij zijn voor een groot deel aangewezen op het aanbod op de wereld- dan wel de EU-markt, mede als gevolg van het feit dat meer dan de helft van alle belangrijke agrarische producten (melkproducten, aardappelen, uien, appelen, peren, varkensvlees, eieren, pluimveevlees, tomaten, paprika’s, komkommers, bloembollen, bloemen, potplanten), geproduceerd in Nederland, worden geëxporteerd. Zouden de grenzen van ons land dan dicht moeten? Dit laatste is vanwege het voor onze economie eveneens noodzakelijke, want profijtelijke, lidmaatschap van de EU volstrekt ondenkbaar. Bovendien verhindert wat men wel het 'lek van Rotterdam' is gaan noemen - een omissie van Mansholt - dat wij ons min of meer zouden kunnen afsluiten voor de dwingende wereldmarkt, verantwoordelijk voor de lage grondstoffenprijzen van ons voedsel.

Natuur en cultuur
Wat nogal eens wordt vergeten dat landbouw als zodanig een tegennatuurlijke activiteit en een voorbeeld van cultuur is. Met de natuur wordt het ongerepte landschap bedoeld, waar - als regel, afhankelijk van plaats op onze aardbol - van alles door elkaar groeit, een gevarieerde vegetatie dus.

Cultuur (afgeleid van het Latijnse cultura, dat bewerken of omploegen betekent) is alles wat door de mens bewerkt is en in die zin is er in ons land vrijwel geen (oorspronkelijke) natuur meer. Ook het veel geprezen coulisselandschap hier in de Achterhoek is cultuur, destijds aangelegd door de (scholte)boeren. Dat de landbouw tegennatuurlijk is komt door haar mono-karakter: het gaat om één gewas, bijv. graan, bieten of gras op een afgebakend perceel. Deze monoculturen leveren veel meer op, maar hebben ook een prijs. Om te beginnen moet er hard voor gewerkt worden: de natuur pleegt 'verzet' en reageert onder andere met (on)kruid. Hiernaast is ook het faunaleven het slachtoffer. Denk aan het verdwijnen van allerlei weidevogels in het steeds verder geperfectioneerde weiland met uitsluitend Engels raaigras (ook wel het 'groene asfalt' genoemd). En wat te denken van de bodemverdichting, een pas recentelijk geconstateerd ernstig probleem (voor 50% van onze landbouwgrond) en het gevolg van de (te) zware landbouwmachines. Hierdoor vermindert de infiltratiecapaciteit (regenwater, wormen) van de grond sterk. In Wageningen gaan zelfs stemmen op het aloude ploegen te vervangen door (dieper) in de grond te gaan prikken.

Duurzame landbouw
Er is, naar ik meen, maar één echte oplossing mogelijk en dat is afzien van verdere schaalvergroting, en van het behoud van familiebedrijven, het (deels) opgeven van onze agrarische exportpositie en zoeken naar alternatieven van meer extensieve landbouw met kleinschalige voedselproductie, bijvoorbeeld in coöperaties met consumenten als aandeelhouders, die bereid zijn meer te betalen voor hun dagelijkse levensbehoeften. In hoeverre dit reëel is, is nog de vraag, toch is het hoopgevend dat er her en der in ons land hier al voorbeelden van zijn aan te wijzen, zoals bijv. de 'totaallandbouw' (van de Amerikaanse boer Joel Salatin, die er in ons land propaganda voor heeft gemaakt en navolgers kent), strokenlandbouw (mengcultuur) en zelfs pixellandbouw (experimenteel in Almkerk). Denk ook aan 'Onze Naoberkrat' uit Doetinchem, waar consumenten allerlei plaatselijk geproduceerde voedselproducten kunnen bestellen en ophalen. En, recentelijk, hier in De Heurne, de oprichting van de coöperatie Zonvarken met de bouw van de gelijknamige varkensboerderij, met 'slechts' 50 zeugen en bijbehorende biggen én stro. Zo bezien is alle hoop nog niet verloren. Bovendien, áls de beoogde kringlooplandbouw echt gaat lukken, met hogere prijzen, dan kunnen individuele boeren, al dan niet in onderlinge samenwerking, wellicht óók door de overheid betaalde echte natuurbeheerders worden. (en dan zwijg ik hier maar over die beschamende, want demagogische, 'infotorial', getiteld 'Waarom blijven de boeren protesteren?', van enkele loonbedrijven, onlangs in de diverse regionale bladen in de Achterhoek).


Jan P. Mudde

Bronnen: een lijst van de bronnen is te vinden op de website van deze krant en kan desgewenst worden toegestuurd.