Doodgewoon

De dood – misschien zelfs wel het lijden – maakt deel uit van het leven. Een waarheid als een koe, maar de laatste eeuw lijkt het wel alsof de mens er steeds meer moeite mee heeft. Zelf met de naobers de begrafenis regelen en de overledene thuis opbaren was lange tijd zeer gebruikelijk, maar daar hebben we begrafenisondernemingen en rouwcentra voor in het leven geroepen. Kinderen werden weggehouden bij begrafenissen, ik werd als kind van zes bewust weggehouden bij de begrafenis van opa. We leven langer, zuigelingensterfte, sterfte van jonge kinderen en van moeders in het kraambed zijn zeldzaam geworden. We zijn een eind in staat om de dood uit stellen met vaccins, medicijnen, behandelingen en operaties. We verzekeren ons voor van alles en nog wat – pensioen, zorgkosten en onze bezittingen, om slechts de belangrijkste te noemen - en zijn bereid daaraan een flink deel van ons inkomen uit geven. We denken alles onder controle te hebben, maar die zekerheid valt in deze coronatijd weg. De dood raast door de wereld en slaat ogenschijnlijk willekeurig toe. Velen, wie niet eigenlijk, hebben daar moeite mee, het maakt ons onzeker en onrustig.
We hebben de dood en de doden ook steeds meer uit onze directe omgeving weggehaald. Nog niet zo lang geleden droegen directe nabestaanden van een overledene minimaal een week – een weduwe vaak wel een jaar – rouwkleding. Ook begroeven we onze doden in de kerk, onder de vloer en anders in de kerktuin, het kerkhof. Zo werden we geregeld geconfronteerd met ons voorgeslacht dat ons was voorgegaan, met de geliefden die we missen. De eerste keer dat ik naar de Sint-Helenakerk ging, vertelde ik mijn zoon Berent, vernoemd naar een verre voorouder, dat ‘d’n ouden Berent’ hier ergens begraven moet liggen. De dood was dus op vele manieren aanwezig in onze samenleving.
De eerste Nederlandse regels over begraafplaatsen kwamen in 1829. Koning Willem I verbood begraven in de kerk en verplichtte gemeenten met meer dan 1.000 inwoners een begraafplaats buiten de bebouwde kom aan te leggen. De wat oudere begraafplaatsen die we in onze gemeente kennen lagen bij aanleg ook allemaal buiten de bebouwde kom. Bij het Nannielaantje kennen we het familiegraf van Stumph, de eerste burgemeester van Aalten (1811-1818). Die liep voorop in het hygiënisch denken en wilde niet bij de kerk begraven worden.
Uit het oog is ook een beetje uit het hart. Vorig jaar meldde ik rond Allerzielen onze zorgen over slecht onderhouden oudere graven. Mooi om te zien dat er groepen mensen actief zijn geworden rond de Joodse begraafplaats in Bredevoort, de rooms-katholieke begraafplaats in Aalten en de algemene in Dinxperlo. Dank ook aan al die vrijwilligers die de oorlogsgraven hebben opgeknapt en gemarkeerd en zij die nu in Dinxperlo Stolpersteine gaan plaatsen ter nagedachtenis van onze Joodse bewoners die geen graf kregen. De doden en de dood, ze horen erbij, ze horen bij ons leven.