Afbeelding

Column De Buitenstaander: Spinal tap

Opinie

Spinal Tap is de Engelse uitdrukking voor lumbaalpunctie (ruggenprik), maar het is tevens een hilarische film uit 1984, over een fictieve hardrockband, waarin alle clichés over groupies, managers, slecht georganiseerde tours, tanend succes, en de spreekwoordelijke ‘artistieke meningsverschillen’ op een komische manier worden uitvergroot.
De meeste bands hebben wel van die momenten beleefd, sommige te gênant voor woorden. We zouden op een dag, midden jaren negentig, in een hal in Duitsland spelen, ik schat ter grootte van Ahoy (dat vond ik al uiterst verdacht), en toen we via een lange wenteltrap richting het podium afdaalden hoorde ik mezelf al vol bravoure zeggen: ‘Hallo Essen, wie geht es?’ Komen we de bühne op: twintig bezoekers! Waarvan we er zelf vijf hadden meegenomen! Hallo Rocco. Hoe smek ow den dan?
Een beetje á la Spinal Tap ook is de volgende herinnering: Muzikaal genie Frank Zappa figureert tekstueel in de rockklassieker ‘Smoke on the water’ van Deep purple. En wat betreft ‘smoke’, daar heb ik een vrij kolderieke anekdote over. De drummer van mijn band Magic Fish was toevallig helemaal waus van Zappa. Alle complexe drumpartijen kon hij naspelen. Onze potten en pannenprins was zo goed, dat ik hem eens voorstelde om tijdens onze live-shows een drumsolo te geven, maar daar had hij absoluut geen trek in. Je kon hem regelrecht de gordijnen in jagen met dat voorstel. Hij vond dat allemaal maar ijdeldoenerij. Op een avond speelden we bij Unitas te Wageningen, en onze rookmachine, die nogal eens rare kuren had en die we daarom ‘Eddie, de manische rookmachine’ hadden gedoopt, sloeg weer eens op hol. Eerst merkten we dat het hele podium in zo’n Edgar Allan Poe Engels kerkhof bodem-nevel werd gehuld, en daarna verscheen er voldoende mist om ‘The Hammer house’ horror studio’s een jaar lang films te kunnen laten schieten. Tien minuten later stond de gehele zaal ook in de wazige dikke mist. Niemand zag nog een hand voor zijn ogen. De band speelde stoïcijns door en was aanbeland in het laatste gedeelte van een wild nummer, dat bol stond van gitaar-gefreak en woeste ritmes. Het klonk als een op hol geslagen kudde buffels. Plots kreeg ik een mal ideetje. Ik zette mijn versterker voluit, drukte een loop-pedaal in (voor niet-gitaristen: dat is een apparaat dat telkens iets herhaalt, tot in een kleine oneindigheid) en ik trok de bassist, die naast me stond, aan zijn shirt, en brulde hem in zijn oor: ‘Kom, we proberen van het podium te komen,’ en ik legde hem uit wat mijn snode plannetje was. Ik hoorde een giechel door het mastodontische geluidsgordijn heen, en concludeerde dat hij het ook grappig vond. We gingen op onze hurken zitten en kropen daarna op handen en knieën naar de zijkant van het podium, die we op de tast vonden, klommen er af, en gingen even later prinsheerlijk backstage zitten. Niemand had gezien dat wij van de bühne waren verdwenen, en onze toffe trommelaar had het óók niet gemerkt. En hij maar drummen joh, en maar drummen en maar drummen. Toen de rook uiteindelijk wat opgetrokken was, had hij toch zeker een drumsolo van zes minuten gegeven.

Tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit Aalten Vooruit