Afbeelding

Column De Buitenstaander: Schimmige figuren

Opinie

Ik had de auto geparkeerd, randje Klarendal, daar waar me vorige zomer een kinderwagen vol met pakken pampers was aangeboden: ‘voor slechts vijftig euro,’ sprak de schichtig om zich heen kijkende, rap sprekende, overduidelijke veelgebruiker van spullen die het leven in een hogere versnelling gooien. Naast die parkeerplek woont een dealer. Ik ken hem wel, maak soms een praatje. Ik praat met iedereen.
Hij loopt moeilijk, waggelt met zijn skippybalbuik als een pinguïn. Hij draagt zijn haar opgeschoren, zijn vette kuif achterover gekamd. Laatst vroeg hij of ik vijftig cent voor hem had. ‘Ik heb geen cash bij me,’ loog ik. Hij liegt ook. Altijd. Tactisch. Hij wil uitstralen dat hij niet veel poen heeft, geen goudgeld verdienende dopedealer is. Maar daar trapt niemand in. ‘Ik kan er niet bijkomen,’ vervolgde ik, ‘wilde de bank bellen, en toen was mijn telefoon leeg en bovendien was de oplader kapot.’ Hij antwoordde meteen: ‘Oh, mar k-het alle opladers, alle soorten.’ Hij overdrijft altijd gigantisch, en luistert bar slecht. Hij heeft acht! keer corona gehad. Zegt ‘ie. ‘Zo dan, jou krijgen ze ook niet kapot he!’ ‘Jèi snappet!’ ‘s Nachts als ik van het muziekmaken terugkom, parkeer ik mijn auto regelmatig bij hem in de buurt. Vaak staat hij dan in de deuropening. Hij kan ook zingen hoor, zei hij laatst en gaf meteen een imitatie van Elvis. ‘Da’s toch minstens zo goed als The King himself, ja toch!?’ Inwendig schudde ik mijn hoofd, en terwijl ik hem een goedkeurende knipoog gaf, kwam het plan op om eventjes de proef op de som te nemen. Nu had ik zin om óók te fabuleren: ‘Weet je dat ik één van Elvis’ drie kleinzonen ben?’ Zoals verwacht luisterde hij niet eens. ‘Ik heet Hans. Hans Presley.’ Hij ratelde gewoon door. Of ik een vuurtje had? ‘Nee, ik ben gestopt.’ ‘Ja, ik ook.’ ‘Maar je wilt een vuurtje.’ ‘Ja, nu wel, net weer begonnen, ben al 45 keer gestopt.’ ‘Een ervaren stopper dus.’ ‘Ja man, ik rook veel, drie pakjes shag op een dag, en anderhalf krat bier he.’ ‘Als ontbijt zeker? Maar dat roken valt dus wel mee. Drie pakjes op een dag. Beginneling zeker? Toen ik nog rookte, versleet ik drie aanstekers per dag.’
Hij hoorde me niet, keek weg, scande de omgeving op potentiële klandizie, draaide zich naar me om en zei: ‘Hans Presley? Ik ken wel een Hitler uit Oosterbeek, serieus, maar een Arnhemse Presley, nee.’
Vanmorgen kwam ik weer bij mijn karretje aan. Het leek het wel of Pino uit Sesamstraat tegen mijn voorruit had aangescheten! Ik starte ‘t ootootje, en de motor ratelde als een blender met kersen. Ik de ANWB bellen. Rustig wachten. Vijf minuten later was er al, oh wonder, een monteur ter plekke. Met zijn stethoscoop luisterde hij naar het onheilspellende gerammel dat uit mijn motor omhoog knetterde. Ondertussen kwam er een speedfreak aan, een pak melk in z’n knokkelige geelgekleurde knuisten. Met een paar kogelogen in z’n kop zei hij zonder een spoortje plezier: ‘Hahaha, wa moe-j ok mettu oatoo? Mense hebbe alleen maar haas,’ en als een snelwandelaar die de Olympische limiet wilde halen, beende hij vlug verder, in die typische amfetamine-swing.
Toen de auto het weer deed reed ik richting Wageningen, kwam langs Oosterbeek en dacht weer aan de Oosterbeekse Hitler. Ik reed een parkeerhaven in, googelde ‘Hitler, Oosterbeek’, en verrek, hij bestond écht!

Tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit Aalten Vooruit