Afbeelding

Column De Buitenstaander: Van de bloemen, de bijtjes en de besjes

Opinie

Bij ons achter het huis was vroeger een vijver, met daarnaast een brede struik, bespikkeld met besjes, rozenbottels, waar je een prima jeukpoeder van kon maken. Er zat een wit goedje in en dat kieperde je dan bij de meisjes achter in hun jurkjes of truitjes. Dat gaf een schitterend effect en dat deed je gewoon. Daar was je een jongetje voor. Dat was iets instinctiefs en daar kon je verder weinig aan doen. Meisjes aan het lachen maken. Of aan het huilen als je pech had. Pesten noemden ze dat dan, maar wij waren ons van geen kwaad bewust. Nou ja, een beetje misschien.

Maar goed, die struik. Dat was een toverstruik, waar ik dingen in verstopte, zoals al mijn speelgoed. Vaak begroef ik die spulletjes ook, zodat ik ze na een week weer met mijn kleine pikkertjes kon opgraven. Ik heb namelijk zeker tot mijn veertiende, archeoloog willen worden.

Die struik werd bewaakt door een cluppie bijen dat alleen al door hun gezoem voldoende angst inboezzzzzzemde, zodat niemand te dicht bij die magische struik én mijn schat in de buurt kwam. Ik werd natuurlijk wel eens geprikt, maar ik was niet bang voor die geel-zwarte kamikazevliegertjes. Als ik een hommel zag, zo’n dikke wollige Noorse trui dragende hippie-bij, werd ik extra blij. Ik vond ze prachtig. Ik vind alles aandoenlijk wat klein is en vliegt.

Ik kende een meisje uit de buurt, Imke, en daar speelde ik vaak mee rondom de bestruikte vijver. We vingen de bijen in potjes, waarna we snel de deksel, waar we luchtgaatjes in hadden geprikt, er weer op draaiden. Dan legden we onze oortjes tegen de pot te luister en droomden weg bij het gezoem dat leek op een bonsaibrommertje in een grot. Soms waren Imke en ik net een echtpaar mini-begrafenisondernemers, omdat die bijtjes, tot ons afgrijzen, tóch best vaak de angel aan Maarten gaven. Dan begroeven we ze in een grafheuveltje en bedekten elk bijenlijkje met een vioolblaadje. Die viooltjes joepten we uit de tuin van de achterburen. Dierenbegraafplaatsje spelen, tsja, we waren het nooit van plan. Het gebeurde gewoon. Net het echte leven. Als we dan later op de woensdagmiddag bij Imke thuis op het bankstel voor de buis zaten en Maja de Bij was er toevallig op, dan keken we elkaar een beetje schuldig en ongemakkelijk aan. 

Haar moeder, een knappe kleuterjuf, las ons ook wel eens sprookjes voor. Op een dag zei ik tegen Imke: ‘Dat met die kikker laatst, hè, nou, dat zijn lang niet altijd prinsen, hoor! Dat zijn óók wel eens prinsessen.’

‘Hoezo?’ antwoordde Imke.

‘Nou,’ ging ik verder, ‘ik heb er vorige week bij de vijver ééntje gevangen en die begon na een tijdje óók tegen me te praten.’

‘Huh, écht!?’

‘Jaháá.’

‘Wat zei hij dan?’

‘Het was geen hij, suffie, het was een zij, en ze zei: “Als je me een kusje geeft, verander ik in een prinses.”

‘Toen stopte ik haar in mijn jas en ging naar huis.’

‘En toen je euh… haar gekust had, veranderde ze in een prinses!?’ vroeg Imke, terwijl ze me met joekels van ogen aankeek.

‘Nee, joh.’

‘Nee?’

‘Nee, Ik heb haar niet gekust.’

‘Waarom niet!?’

‘Nou, ik had liever een pratende kikker.’

prinses!?’ vroeg Imke, terwijl ze me met joekels van ogen aankeek. ‘Nee, joh.’ ‘Nee?’ ‘Nee, Ik heb haar niet gekust.’ ‘Waarom niet!?’ ‘Nou, ik had liever een pratende kikker.’

Tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant