Afbeelding

Column De Buitenstaander: Uit het krat komen

Opinie

Toen ik bij De Graafschap kwam te voetballen, moest ik in het tweede seizoen, na school, op de brommer naar de training. Soms was ik daarna zo moe, dat ik tijdens de terugrit, ondanks de herrie, dreigde in te dutten. ‘s Avonds thuis, lag ik dikwijls met de schoolboeken in bed, viel in slaap en ontwaakte tot mijn afgrijzen de volgende dag, met in het verschiet hoogstwaarschijnlijk een dikke onvoldoende voor één of andere repetitie. Op een gegeven moment nam ik die brommer ook mee naar i’Varca, onze eigen legendarische Lintelose plattelands-paradiso. Dat waren me dodemansritjes! Om de haverklap in de mais. Of op de terugrit recht op een boom af, handen voor de ogen slaan, wees gegroetje er nog bij: dat was ‘t dan! Ajuus wereld! Ajuus allemaal! En dan bleek er helemaal geen boom te zijn! Huh??? Hoe kwam dat nou allemaal!?
Tsja, zo langzamerhand had ik wel eens een beugeltje achter de kiezen, en dan bedoel ik niet dat apparaat om de tandjes mee te richten. Op een bepaald moment moest ik dan ook maar ‘uit het krat komen’, en heb ik tegenover mijn ouders toegegeven dat ik ook wel eens een biertje dronk. Niet perse de hoeveelheid beugels die ik knakte. Ik hield gewoon van de Achterhoekse gezelligheid, iets wat ik bij De Graafschap erg miste. Die waren zo verrekte bloedserieus allemaal. Mijn medespelers hadden allemaal al verkering en namen hun schoonouders mee in de touringcar wanneer we een uitwedstrijd hadden. 16 waren ze! Daar was mijn puberruggengraatje nog helemaal niet klaar voor.
Toentertijd ging ik dus óók wel eens naar De Graafschap met een kater, flink sloerig in de rakkert, en dan zette ik me ‘s morgens in alle vroegte een straffe bak leut, zó sterk dat hij zichzelf kon verdedigen, en later in de kleedkamer liet ik mij extra lang masseren om nog iets te kunnen doezelen. Tijdens de wedstrijd zag ik soms de bal dubbel op me afkomen en bij vlagen was de laatste man voor me in een Siamese tweeling veranderd. Het begon stilletjes aan op te vallen en op een dag werd ik gewisseld, maar vooral om een heel andere reden: de avond van tevoren was ik uit geweest in Terborg (P8) en ik had mijn geblondeerde haren getoupeerd en er tevens een smeersel van bier-suiker-zeep in gestreken. Dan bleef het goed rechtop staan. Gel bestond nog niet. Ik was op de brommer met een plastic zak over mijn hoofd, met twee gaten er in voor de ogen, naar mijn geliefde disco gereden. Toen ik daarvan ‘s nachts weer thuiskwam heb ik het er blijkbaar niet uitgewassen. Een tijdje daarvoor had ik ‘s nachts per abuis Jif in plaats van shampoo in mijn haren gesmeerd, dus het kan zijn dat ik gedacht heb: ik zie het morgen wel. De andere dag, ergens tijdens de wedstrijd, dreef er een wolkbreuk rap dichterbij en toen die uiteindelijk brak, had ik niet veel later, door de regen, plots een meter schuim op mijn kop, terwijl ondertussen de zeep onverbiddelijk in mijn weerloze ogen liep. Ik zag geen keeperhandschoen meer voor mijn vuurrode ogen.
Later in de kleedkamer kwam de nieuwe trainer van het eerste elftal, Sándor Popovics, naar me toe en zei: ‘Jai, grappieg joeng,’ ‘Jaojao, da zal wel,’ dacht ik. Inderdaad, nee dus.

Tekst: Rocco Ostermann

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant