Column De Buitenstaander

Column De Buitenstaander

Column De Buitenstaander: ‘Een aparte werkelijkheid’

Opinie

Naast mijn werk in de creatieve sector had ik ooit als bijbaantje een ‘postbodeschap’. Het hield me fit, dekte een financieel gat en ik heb het meestal met veel plezier gedaan, vooral ook omdat ik veel gesprekjes voerde met soms flamboyante mensen. Over sommige schreef ik liedjes en ik heb er nog eens een prijs mee gewonnen tijdens de Ode aan Arnhem, toen ik een dijenkletsertje maakte waarin ik twee oude sterke mannetjes portretteerde en bezong, die op een fiets met karretje erachter, op en af en dwars door het heuvelige Arnhem, oud ijzer en zelfs wasmachines ophaalden, om op die manier hun pensioentje nog wat op te krikken. De ijzermannetjes waren helemaal in hun nopjes met het liedje. Met veel van die bijzondere mensen maak ik nog steeds een praatje bij een toevallige ontmoeting.
Van één persoon echter kreeg ik totaal geen hoogte. Ik heb het over een vrouw van rond de 60 en ze keek altijd alsof ze pal in een felle laaghangende zon staarde. In mijn hoofd noemde ik haar Edith Bever, omdat ze een sterke gelijkenis vertoonde met Ed Bever, de loodgieter en klusjesman uit de legendarische tv-serie de Fabeltjeskrant.
‘Edith’, woonde aan de rand van Klarendal en wanneer ik de post door haar brievenbus deed, keek ze me, staand achter haar raam, óf heel vriendelijk aan of nogal bozig. Ook wanneer ik haar gewoon op straat tegenkwam of bij de supermarkt kon ik er geen pijl op trekken of haar gezicht op onweer zou staan of op een lentebriesje met kruidige bloemengeurtjes.
Op een gegeven moment schoot ik bij voorbaat al in de lach wanneer ik haar zag. Soms lachte ze, zonder te weten waarom, vriendelijk mee, een andere keer leek er van pure irritatie een wolkbreuk met hagel boven haar hoofd te zijn losgebarsten. Ik vond het fascinerend. Wat was dat toch?
Op een late wintermiddag kwam ik een na een ietsjes uit de hand gelopen kerstreceptie de kroeg uitgelopen en het eerste wat ik buiten zag: twéé Ediths! Mijn oog ging zo snel als de weerlicht op zoek naar andere trottoirgebruikers, maar ik zag er geen een. Ik deed dat om te checken of ik wellicht alles dubbel zag. Soms krijg je namelijk een knal wanneer je na een bacchanaal buiten komt. De twee Ediths liepen verdorie ook nog arm in arm en zagen er bizar identiek uit waardoor mijn mond wagenwijd open stond en ik er bijna met mijn eigen natte schoenen instapte.
Ze kwamen op me toe gelopen en ik stond bijna als versteend, zo stil. Mijn onderlip hing nog steeds op het trottoir en ik denk dat mijn ogen als in een cartoon uit de kassen knalden. Ze passeerden me, zeiden niets, knikten wel, maar mijn oren waren uitermate gespitst en ik hoorde ze zachtjes praten terwijl ik me impulsief omdraaide en als in een magnetische hypnose achter hen aan slofte: ‘Dat was onze postbode.’ -’Ja, wat keektie vreemd.’ -’Inderdaad, doet ie wel vaker. Soms lacht ie en de volgende keer kijk ie weer verbaasd. Ik snap niks van die vent.’ -’Hij staart ook zo duister soms he.’ -’Inderdaad. Dan kijkt ie héél intens.’ -‘Ja. En dan lacht ie weer.’

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant