Afbeelding

Column De Buitenstaander: The Blues heeft geen huidskleur en is overal

Algemeen

In Mexicaanse dorpjes en kleine steden bijvoorbeeld, heb je bonte marktpleinen, zogenaamde zócalo’s. Rondom zo’n zocalo staat soms een groepje prachtig aangeklede besombrerode muzikanten met blinkende instrumenten. Ze keuvelen vrolijk, maken een dolletje met elkaar en roken een saffie.
Ik ben ooit eens op zo’n plek geweest en heb daar een bijzonder schouwspel mogen meemaken. Ik kwam daar aan, struinend door het dorpje, laat op de avond, pakte een terrasje waar de verf grotendeels van de tafels en stoelen was afgebladderd en zag tot mijn verbazing elke hoek van het plein bemand worden door een stel muzikanten.
Het plein was ongeveer dertig bij dertig meter en verder zo goed als uitgestorven.
Ik vroeg me na een tijdje af wat het idee achter dit alles was, want geen van hen maakte aanstalten om eens zijn toeter aan de lippen te zetten, om eens een puik stukkie mariachi te blazen. Ja, en voor wie ook? Er was immers geen hond te bekennen.
Op een gegeven moment kwamen er twee mannen aangesloft, van wie er eentje overduidelijk in snikkende staat verkeerde. Hij liep krom als Quasimodo en had ogenschijnlijk de Mexicaanse blues.
De ander had zijn arm beschermend om hem heen geslagen en ze liepen tergend langzaam gebroederlijk naar een bankje, een meter of vijf van mijn tafeltje, waar ik in mijn eentje een cervezaatje zat te drinken.
Mijn Spaanse woordenschat was ruim voldoende om te kunnen begrijpen dat de ongelukkige man een flinke barst in zijn ‘corazón’ had. Een portie hartzeer van formaat.
Na een minuut wenkte de troostbroeder een paar muzikanten aan de overkant, die meteen hun peukjes wegknipsten en kwamen aangelopen.
De man die deze avond Cupido wel kon vervloeken, zei niet veel meer, maar de ander stond op, liep naar de gitarist van het orkestje, gaf hem een paar peso’s en fluisterde hem iets in zijn oor.
De guitarero knikte plechtig en begripvol en de lijnen in zijn gezicht vormden samen een uiterst serieuze tekening. De leider van het gezelschap sprak een kort zinnetje tot zijn medemuzikanten en ze gingen er eens allemaal goed voor staan, hun borsten fier vooruit, en toen begon het.
De zanger-gitarist zette een jammerlijke klaagkeel op, alsof er een levende kat werd gevild, maar vreemd genoeg veranderde dát alras in een prachtige ronde, masculiene toon. Het ging door merg en been en mijn huidje werd versierd met eersteklas kippenvel.
Toen echter ‘Sergeant Peppero’s Desolado Corazóns Club Band’ ook inzette, gingen de sluizen van de twee mannen op het bankje helemaal open. Zwaar schokten hun lichamen en de hete tranen vlogen uit hun beider gezichten. Ik vergat bijna te ademen, zo mooi vond ik het.
Toen het lied tot een einde was gekomen, stonden de beide mannen op, knikten dankbaar naar het orkest en sloften het marktplein af.
Er was wat muzikale anti-blueszalf gesmeerd rond het pijnlijke plekkie op ‘s mans bips, daar waar ooit Cupido’s pijl had gezeten.

Tekst: Rocco Ostermann 

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant